Vorige week zag ik een vriendin van vroeger die ik schandalig uit het oog was verloren. We rekenden uit dat we elkaar een slordige vijftien jaar niet hadden gezien en hadden minstens een uur nodig om een beetje bij te praten.
Zij vertelde over haar sportregime, ik over mijn niet-sporten, mijn korte nachten (want veel werk en drie wekkers die elke ochtend om half zeven afgaan zonder dat ik daar iets voor hoef te doen) en mijn dagelijkse glas wijn. Of twee.
Toen ik terug in de auto zat, stuurde ze me een sms. Dat het zo bijzonder was geweest om elkaar weer te zien en dat ik er, helemaal voor iemand die veel reist, niet sport en drinkt, nog echt heel erg goed uitzag.
Natuurlijk was ik blij met het compliment, maar één woordje bleef in mijn hoofd spoken. Juist; nog.
Punt is dat als je een bepaalde leeftijd bereikt je er niet meer gewoon goed uitziet, maar er ‘nog goed uitziet’.
Wordt daar dan mee bedoeld dat je er nog steeds net zo goed uitziet als toen, maar dat we allemaal weten dat dit elke dag afgelopen kan zijn? Of wordt er mee bedoeld dat je er natuurlijk helemaal niet meer goed uitziet, maar als daar je extreem hoge leeftijd aan koppelt, het eindresultaat nog wel meevalt?
Als je de grens van veertig passeert, is je leeftijd vastgeklonken aan het rapportcijfer dat je voor je looks krijgt. Als je er op je vijftigste fantastisch uitziet, zou het zomaar kunnen dat iemand je aanziet voor een begin veertiger met een ouwe kop. Maar als diepersoon weet dat je eigenlijk 54 bent, ben je ineens weer ontzettend goed gelukt.
Mijn beste vriendin Anna (negen jaar ouder dan ik en oneerlijk knap), gaf me laatst de beste tip. “Altijd je leeftijd flink naar boven afronden. Dan lijkt het nog wat met dat uiterlijk.” Zij riep al vanaf haar 43ste dat ze ‘tegen de vijftig liep’ en verdronk dan altijd in de ‘maar hóe dan’-complimenten.
Die tip ga ik vanaf nu ook inzetten. Ik ben niet meer 42, maar bijna 45. En verder moet ik maar blij zijn dat ik in de ‘nog’ fase zit. Altijd beter dan de ‘Je gelooft het niet, maar ooit, lang, lang gelee, was zij best een knappe vrouw.’
Na lang piekeren en peinzen heb ik toch maar gewoon besloten blij te zijn met elk aardig woord. Voor zolang het duurt. Op de aftakeling! Dat hij maar lang moge duren.