Fun & Famous
HET BOEK DAT MIJN LEVEN VERANDERDE
Ik heb jarenlang feminisme geassocieerd met stekelige vrouwen in tuinbroek die een voorliefde voor de kleur paars hebben. Ja, het kortzichtige cliché van potteuze mannenhaters, ik geef het grif toe. Dat beeld van feministen stamt uit mijn jeugd, van toen mijn moeder dergelijke vriendinnen had. Vriendinnen met hennakrullen en klompen met wie ze soms uren boomde over mannen, hun gedragingen en het leed dat ze berokkenden.
Ik kreeg hun discussies als kind natuurlijk maar half mee en achteraf bezien denk ik dat het allemaal wel meeviel met die feministische strijdbaarheid van de figuren uit mijn jeugd. Lullen over mannen blijkt van alle tijden – klagen over mannen ook, overigens – en als ik nu de Jan, Jans en de Kinderen-strips van Jan Kruis uit die tijd erop nasla, zie ik dat hennakrullen, tuinbroeken en klompen gewoon heel erg in waren toen, net als de wens te verhuizen naar een boerderijtje in Drenthe.
“Het is helemaal niet ingewikkeld, feminisme gaat gewoon over gelijke rechten”
Toen ik overigens als veertienjarige eens op een meidenweekend was, werd er al net zo koen geouwehoerd over mannen, je eigen seksualiteit en zelfbeschikking. Engagement was hip, toen. En oké, ik was dan wel in een stad geboren, maar ik groeide op in een dorp, dus van het toeten en blazen over zelfbeschikking had ik nog niet superveelkaas gegeten. De meiden daar wel, zeker die uit Amsterdam. Zij kleedden zich full-blown punk of heel erg ‘eigen’ – terwijl ik zo’n beetje half new wave was, zo goed en zo kwaad als dat ging met een paar tweedehands zwarte kleertjes en jarenzestigafdankers van mijn moeder – en hadden hun namen veranderd in Babs, Pjotr en Händel omdat de namen die ze bij de geboorte gekregen hadden niet pasten bij wie ze waren. Hun ambities waren groot, zij deden wat zij wilden en er werd niet naar de pijpen van jongens gedanst – en ook niet naar die van de ouders, for that matter. Hevig interessant, en wat wou ik graag dat ik zo was, maar als ik toen mijn naam had moeten veranderen dan had ik waarschijnlijk Remi geheten, zo ver verwijderd voelde ik me van dat stoere, onbereikbare ideale vrouwbeeld dat zij uitstraalden – en dus zo alleen. Ik was nog niet zo’n goeie feminist, denk ik.
Het feministische kwartje viel bij mij belachelijk laat, in 2012 om precies te zijn. Ik las het boek How to Be a Woman van de Britse Caitlin Moran, een bijzonder grappige bundeling van overpeinzingen over alledaagse vrouwenzaken, gelardeerd met persoonlijke ervaringen. Moran maakte feminisme klaar als een klontje, aan de hand van doodgewone zaken als bijvoorbeeld het inhuren van hulp in de huishouding, dik zijn, liefde, moederschap en Brazilian waxes. Ik vond het zo verhelderend: het is helemaal niet ingewikkeld, feminisme gaat gewoon over gelijke rechten. Het is niks conceptueels, het heeft niks van doen met mannenhaat en het is niks om je voor te schamen – zoals weleens gedacht wordt. En ook al wist ik allang dat er met dubbele maten gemeten wordt en dat dingen soms bloedoneerlijk zijn, durfde ik mezelf nooit feminist te noemen, bang niet goed genoeg te weten wat het inhield en voor mannenhater versleten te worden. Nou, daar ben ik van verlost. Maar wat dit boek me vooral heeft opgeleverd is een verdomd handige kernvraag die ik mezelf kan stellen bij al die alledaagse beslissingen waarbij ik dreig te verzanden in emotionele argumenten of sociaal wenselijk gedrag. En die vraag luidt: wat zou een man doen? Het maakt mijn leven een stuk makkelijker.
Geschreven door Kalinka Hählen