DE LAATSTE RIT
By Maddy
Met mijn hakken in de hand stond ik op straat als een wilde met mijn armen te zwaaien; het was laat (of héél vroeg), het was koud en het was de hoogste tijd om naar huis te gaan. De taxichauffeur die onmiddellijk begreep hoe hoog mijn nood was, trapte aan de overkant van de straat vol op de rem, slingerde met één soepele U-bocht zijn auto naar mijn kant van de weg en zwaaide de deur voor me open.
Eenmaal op de achterbank neergezegen bekeek hij mij breed lachend in zijn achteruitkijkspiegel. ‘Viel het tegen?’ Ik keek zo neutraal mogelijk. ‘Het feestje. Viel het tegen? Of heb je gewoon een beetje te veel gedronken?’ Het zal het late tijdstip zijn geweest, of het feit dat ‘ie op twee fronten de spijker op zijn kop sloeg, maar ik liet me ouderwets uit de tent lokken. En dat terwijl ik excelleer in doodzwijgen en aanverwante zaken die een ongewenste conversatie binnen twee seconden de kop indrukken.
‘Allebei.’ Het was zoals dat gaat met feestjes en hoge verwachtingen: die worden zelden ingelost. Het gezelschap was humeurig, mijn schoenen deden al na tien minuten pijn aan mijn voeten en de muziek was – daar kunnen we kort over zijn – ronduit kut. Maar het was het feestje van een goede vriend, dus er stiekem tussenuit knijpen was geen optie. Heel hard drinken in de hoop dat het dan beter zou worden, was dat wél. En het was zoals dat gaat met heel hard drinken op een onleuk feest: dat gaat zelden goed. Mijn humeurige gezelschap trok zich van vriendschapsetiquette niks aan en keerde huiswaarts, mij in een zo mogelijk nog slechter humeur achterlatend.
‘De taxichauffeur hoorde het allemaal aan en lachte nog steeds breeduit. ‘Ik had vanavond ook een feestje.”
De taxichauffeur hoorde het allemaal aan, en lachte nog steeds breeduit. ‘Ik had vanavond ook een feestje.’ Was ik er toch even dubbel ingetuind. Zijn vraag bleek slechts een opmaat voor zijn eigen verhaal, en nog voor ik interesse kon veinzen stak hij al van wal. ‘Het is de verjaardag van mijn broer en zus. Zij zijn op dezelfde dag geboren en op dezelfde dag doodgegaan.’ Ik hoefde niets te vragen want stug doorpraten deed hij toch wel, maar in de achteruitkijkspiegel hield hij nauwlettend mijn reactie in de gaten. Die slingerde heen en weer tussen empathie en paniek, terwijl ik me afvroeg of ik bij een halve gek in de auto was gaan zitten. Wat voor taxi was dit eigenlijk? Er zat toch wel een lichtbak op het dak? Ik keek omhoog, maar kon heel verrassend dwars door het dak niets zien. De taxichauffeur beschouwde mijn ten hemel geslagen ogen als aanmoediging en zette nog een tandje bij: ‘We waren altijd met zijn drieën, want we schelen allemaal maar één jaar. Een Ierse drieling noemen ze dat. Maar zij hadden allebei het gen, en dan krijg je het sowieso. Ik had het gen niet. Daar kwamen we pas achter toen we de test hadden gedaan. Mijn moeder had het, nou, zo wilden zij niet worden. Die liep ’s nachts in haar nakie over straat en dan moest ik haar gaan ophalen, met de taxi.’ Ik keek naar mijn blote voeten en vervolgens naar het lachende hoofd van de chauffeur. Ik vroeg het toch maar: ‘Wat gebeurde er toen?’
‘Mijn broer kreeg als eerste symptomen. Hij werd agressief. En toen zijn ze er samen uitgestapt. Op hun verjaardag. Vier jaar geleden.’
Ik zei niets, want op sommige verhalen valt helemaal niets te zeggen. Hij keek nog steeds naar mij in zijn achteruitkijkspiegel en ik keek terug, alhoewel ik stilletjes wenste dat hij af en toe ook naar de weg zou kijken.
‘Dat was dus vandaag?’
‘Ja. Nou ja, gisteren. Het is nu al morgen.’
‘Gefeliciteerd.’
Hij lachte weer. ‘Dank je. Je bent de eerste die dat zegt. Iedereen zegt: ‘Wat erg.’’
Ik realiseerde me dat hij dit verhaal de hele avond aan al zijn passagiers had verteld, en ik voelde me tegelijkertijd iets minder bezwaard en nog treuriger.
We stonden voor mijn deur en ik rekende af. ‘Ga je nog verder met werken?’
Hij leunde over zijn dashboard en keek omhoog naar de lucht. Die kleurde langzaam oranjeroze.
‘Nee,’ zei hij. ‘Ik ga ook naar huis. Deze nacht is voorbij.’