Als je beste vriend 13.343 kilometer van je vandaan woont
‘Snoep, je gaat me haten, sorry.’ Zo ging het een jaar of anderhalf geleden. Meneer verkondigde even na een paar wijn dat ‘ie voor minstens twee, drie jaar naar Kaapstad zou gaan verhuizen. Zo geschiedde.
Snoep, zoals we elkaar noemen, zit nu een kilometer of 13.343 van mij vandaan en dat is inmiddels behoorlijk ongezellig aan het worden. Als je beste vrienden opeens besluiten dat Amsterdam ‘toch wat klein is’, ‘in het buitenland wonen zo’n coole levenservaring is’ en dat ‘Kaapstad hartstikke dichtbij is, joh’, dan kun je niet veel anders dan balen. En hem inderdaad een pietsie haten, ja. Vanwege dat onvermijdelijke missen, zeg maar.
Want een vriendschap op afstand ís nu eenmaal niet hetzelfde. Eerst voelt het nog alsof iemand even op vakantie is. Een lange vakantie wordt het dan. Maar op een gegeven moment sluipen de dagen en weken voorbij en denk je: verrek, we hebben al 126 dagen samen geen koffietje kunnen drinken. Geen pasta kunnen eten. Geen witbier kunnen bestellen. Niet kunnen lachen en kletsen en keten. Dan wordt het stom. Dan wordt het lang. En dan weet je: het is geen vakantie. Het is de nieuwe realiteit.
Het lastige nu is vooral dat ik niet al te flexibel ben de komende jaren om even naar Cape Town op en neer te vliegen. En ook lastig: hij doet nu eenmaal dáár te gek werk en hij verbetert de wereld, dus hij mist ook Amsterdam nog niet heul erg. Behalve die pasta (scroppino) bij onze stamtent dan. En natuurlijk is het vooral nú jammer dat hij zoveel mist, van deze bijzondere tijd in mijn leven. En dat hij mijn kindjes pas gaat zien als ze al máánden oud zijn. Hoe gek is dat. Want hij hoort praktisch naast mijn ziekenhuisbed te staan, de dag dat ze worden geboren.
Maar een vriend of vriendin ver weg hebben wonen heeft ook voordelen. Dat hele missen hè, dat is een rotgevoel, maar ook een mooi gevoel. Uiteindelijk weet je met de dag beter wat je aan elkaar hebt en weet je ook of die vriendschap inderdaad die duizenden kilometers trotseert. Zo appen we nog steeds over elke regenbui die hier op mijn kop valt, over de snikhitte die hij daar meemaakt, over wat zijn cappuccino kost en over mijn havermelk-latte-to-go op het station, hoe laat ik naar bed ga met mijn babybuik en hoe vroeg hij moet opstaan om arme kindjes een beter leven te geven. Oftewel: daily stuff. We negeren dan maar gewoon dat we elkaar al 126 dagen niet hebben gezien en doen nét of ‘ie inderdaad gewoon nog braaf die paar straten verderop in Amsterdam zit. Dat doet me goed. We doen hetzelfde als altijd. We kunnen wel tegen die kilometers, dus.
Helaas wel nog een jaar of wat te gaan. Maar ook dat negeren we maar even. Ik kan niet wachten tot het 2020 is – en dat weet ‘ie. Hoef ik niet te appen.