Op z’n hondjes
Ken je dat gedicht van Michel van der Plas uit 1954? Ik vind het allerliefst.
Ik zit mij voor het vensterglas
Onnoemlijk te vervelen
Ik wou dat ik twee hondjes was
Dan kon ik samen spelen
Ik wil ook wel eens twee hondjes zijn als ik ons verse exemplaar met omgevouwen oortjes van plezier en vier pootjes in de lucht op een andere hond zie springen. En vijf meter verder wacht een volgend vriendje. Ik woon vlakbij een niet al te groot maar prachtig bos, dus daar is het filewandelen. Omdat er niets anders te doen is, en omdat de meeste hondenbaasjes ook gezellige mensen zijn, maak ik ondertussen een praatje terwijl onze honden ik weet niet wat allemaal met elkaar uitspoken. En dan moet ik toch altijd denken: hoe het zou zijn als wij ons net zo zouden gedragen? Als wij een hond waren dan…
- Zouden we zonder ons aan elkaar voor te stellen op elkaar af huppelen
- Zouden we elkaar zachtjes in de oren bijten
- Zouden we sans gêne het kruis van de ander besnuffelen
- Of misschien zouden we zelfs wel een voorzichtig soixante-neufje bedrijven
- Ik zou ineens op mijn rug gaan liggen met mijn armen en benen in de lucht
- Als ik weer was opgekrabbeld, zou mijn gesprekspartner me, zomaar zonder vooraankondiging, ineens van achteren bestijgen
- Dan zou ik gewoon weer verder lopen zonder ook maar iets te zeggen of een beleefdheidsgroet uit te brengen
- Zou ik misschien zomaar ineens bijten en snauwen. Gewoon omdat ik in al het bovenstaande even geen zin had.
- Zou ik heel af en toe luisteren naar degene die me al een kwartier roept, om vervolgens weer verder te slettebakken
- Zou ik me nog eens drie keer omwentelen in de modder
- En me daarna heel hard uitschudden
- Bij voorkeur als er een knap geklede dame naast me zou staan
- Daarna zou ik vlees eten of zalm en heel lang slapen terwijl ik, hop, van lekker plekje 1 naar lekker plekje 2 tot lekkerste plekje 3 ga en weer wacht op weer zo’n dag
Ik begrijp niet wat er negatief is aan een hondenleven. Die viervoeters, die hebben het zo slecht nog niet bekeken.