Het Parijs van Asjha van den Akker
Asjha van den Akker is een van de beste eindredacteuren van het land. Bedenk een tv-programma dat je intens leuk en geestig vond en grote kans dat Asjha daar aan de (pret)knoppen draaide. Asjha is het type work hard, play hard, dus na een half jaar het snot achter de oogjes te hebben gewerkt tilt ze het zalige nietsdoen tot het hoogste niveau in hun huis in het zuidwesten van Frankrijk. Nou ja, nietsdoen, nietsdoen, daar geven zij en haar man Ed dan weer schrijfcursussen, schrijft zij een column en een boek (Et voilà! Verhalen uit de Dordogne, lees het!) en is het een grote bezoekestafette. Op weg naar hun huis in Frankrijk staat één ding vast: een pitstop in Parijs.
Asjha, jij was enorm team Griekenland. Eilandje, bedje, boekje. En toen kwam Frankrijk om de hoek gluren en kocht je er zelfs een huis. Watskeburt toch allemaal?
‘Fransen zijn arrogante kikkervreters die geen woord Engels spreken’ en ‘Fransen hebben het chagrijnig doen tegen toeristen tot een kunst verheven,’ zei ik altijd. Maar in 2010 kreeg Ed mij toch zo ver om mee naar Frankrijk te gaan. We bezochten grote steden en kleine dorpjes, sliepen bij Fransen thuis, reden langs kilometers lavendel en zonnebloemen, bezochten kleine winkels en grote warenhuizen en gingen van restaurant naar restaurant en van cave naar cave. En toen was ik om. Twee jaar later kochten we een oude kruidenierswinkel in een klein dorpje in de Dordogne.’
Je sprak de taal nog niet echt en durfde het toch aan om je volledig in de gemeenschap te storten. Hoe heb je dat aangepakt?
‘Ik had de ‘pech’ dat mijn man al goed Frans sprak, dus de eerste jaren stond ik er als een stille Willie bij. Ik heb een cursus Frans gedaan, dat was hoog nodig, maar je leert de taal toch het beste als je tussen de Fransen zit. Inmiddels spreek ik een aardig woordje ‘toeristen-Frans’. Ik weet mij prima te redden in een winkel, een restaurant en op het dorpsplein. En met een glas wijn op praat ik nog nét ietsje makkelijker.
Afgelopen zomer was ik even bij een dokter. Vanwege Covid-19 moest ik er in mijn eentje naartoe. Na een paar inleidende vragen, vroeg de arts opeens naar mijn ‘poids’.
‘Pois?’ herhaalde ik. Erwtjes, dacht ik, hoezo erwtjes? Want petit pois kende ik wel.
‘Votre poids’ zei de dokter nog een keer. Ik viel stil en keek hem met grote ogen aan.
Toen wees hij naar de weegschaal en zei nog een keer: ‘Poids, votre poids!’ Uw gewicht!
‘Ah, mon poids?! Ça, c’est un secret monsieur,’ zei ik.
Hij kon er gelukkig wel om lachen.’
Heb je een paar cultuurblunders begaan (ik denk nu aan Emily in Paris die om een ‘house tour’ vraagt als ze de ouders van haar Parijse vriendin bezoekt. In Amerika heel normaal maar in Frankrijk… Faux pas!)
‘Geen blunder, maar wel kennis gemaakt met de mores van de stad.
Wij wilden bij een groot terras een glas wijn drinken, het zat vol dus vroegen we netjes aan de ober of hij plek had en of we anders iets konden reserveren. Reserveren kon niet, we moesten wachten, zei hij. Vervolgens liet hij een gesoigneerde oudere heer – type Adriaan van Dis – die net aan kwam lopen, plaatsnemen achter het vrijgekomen tafeltje. Stennis maken heeft dan geen zin: vaste klant én de Parijzenaar heeft altijd voorrang op een paar aangewaaide toeristen. C’est comme ça.
Oh ja, en op het platteland vraag je nooit aan iemand waar ze die lekkere paddenstoelen in het bos hebben gevonden, dat is not done. Iedere Fransman houdt de vindplek voor zichzelf.’
Maar even naar die Paris pitstop. Verloopt die volgens een vast procedé?
‘Meestal gaan we in de winter naar Parijs, dan is de stad al helemaal in kerstsfeer. We zijn dan op weg naar ons huis op het platteland om daar een paar weken voor de houtkachel met een boek (en een goeie fles wijn) een beetje te relaxen en kerst te vieren met vrienden. In Parijs vieren we onze verjaardagen (in november en december) en meestal blijven we dan een paar dagen. Ed reserveert – na extreem grondige research – restaurant, wijnbar, bistro, hotel en dergelijke. Ik check de te bezoeken winkels, wijken en musea uit.’
Welke bingokaart moet worden afgevinkt voordat je Parijs weer kan verlaten?
‘Het liefst een lunch in een bistro en een diner in een restaurant waar we nog niet eerder zijn geweest (maar Ed boekt standaard een lunch bij bistro Lipp aan de Boulevard Saint-Germain en ik klaag daar niet over), minimaal één groot warenhuis, een papeterie voor de nieuwe agenda, een pharmacie voor een nieuw tubetje Homeoplasmine, een museum: liefst in de wijk waar we logeren, één van de Muji’s en een bijzondere plek waar we al lang niet meer geweest zijn: Sacré-Cœur, Île de la Cité, Père-Lachaise…’
Ik kan me voorstellen dat jullie voiture in bijna verticale positie huiswaarts keert met al het lekkers dat jullie uit Frankrijk meenemen. Wat is de buit uit Parijs?
‘Voordat we weer naar Nederland vertrekken, shoppen we ons op het platteland helemaal suf aan eend in blik, après-repasthee van La Tisanière, biscotte van La Chanteracoise (heerlijk met zoute boter en een klein beetje jam),olijfolie van de markt, grof zeezout, espadrilles, Sophie de giraf voor de zwangere vriendinnen, dat soort dingen. Maar in Parijs koop ik graag een tas, een mooie vaas, parfum (want dat koopt daar toch leuker dan in Nederland), een cadeautje voor mezelf of voor vrienden en een Bretons shirt van Saint-James (want daar had ik er pas zeven van).’
Ik weet dat jullie graag wandelen. Is de benenwagen in Parijs ook jullie ideale vervoermiddel?
‘Absoluut. Het liefst lunchen en dineren we op flinke loopafstand van het hotel. We steken tijdens die paar dagenontelbare keren de Seine over om weer aan de andere kant wat te doen zodat we al die lunches en diners er ook weer een beetje aflopen. Voor echt lange afstanden nemen we de metro.’
En waar gaat de tocht in Parijs zoal heen? Wat is jullie arrondissement du moment?
‘We kennen het 4e arrondissement redelijk goed, Le Marais. Net als het 1e, daar kocht ik samen met mijn beste vriendin haar Chloé-tas. De laatste jaren gaan Ed en ik graag naar Luxembourg (6de). Afgelopen winter zaten we in het 5e, het Panthéon, een beetje jeugdsentiment vanwege het Quartier Latin. Er is nog zoveel te ontdekken, het gaat gelukkig nog járen duren voordat we Parijs écht helemaal kennen.’
Stel, burgerlijke wetten als tijd, dood, leven en geld doen niet ter zake. Hoe zou je de ideale dag in Parijs doorbrengen en met wie?
‘Ik zou Ed willen meenemen naar die allereerste keer dat ik in Parijs was. En daarna kookt Bernard Loiseau (die in 2003 een einde aan zijn leven maakte door een jachtgeweer in zijn mond te zetten, omdat hij bang was dat Michelin één van zijn drie sterren af zou nemen) een heerlijk diner voor ons.’
Met een speelse knipoog naar de rubriek Mijn Amsterdam in Het Parool:
Beste restaurant:
‘Kan niet.
Onmogelijke keuze.
Vraag een moeder haar lievelingskind aan te wijzen…
Maar goed. Als je het leuk vindt om in een klein, smal tentje te zitten waar de serveersters wel slank moeten zijn omdat ze anders niet langs de tafeltjes kunnen manoeuvreren, waar de rode muren volhangen met prachtige oude Franse reclameposters, waar we al twee keer de enige toerist waren, waar je altijd met je tafelburen in gesprek raakt, waar een nogal luidruchtige maar uiterst vrolijke kok de piepkleine keuken bestiert en waar je alleen maar iets heerlijks kan kiezen van een kleine kaart… Dan moet je naar Chez Marcel. Maar houd dit s’il vous plaît onder ons.’
Met pek en veren Parijs uit:
‘De spuuglelijke Chinese grafzerken op Père-Lachaise: allemaal monsterlijk groot, ordinair, glimmend zwart, met heel veel goud: veel geld staat niet garant voor goede smaak.’
Eerste keer in Parijs:
‘Ik was 19 jaar en ging met vriendin Kitty naar Parijs, met de trein. We zouden twee dagen Parijs ‘doen’ en dan doorliften naar de Provence ‘want daar moest je zijn geweest’. We zijn drie volle weken in Parijs gebleven en hebben de hele stad – boven en onder de grond – helemaal uitgekamd. Onze laatste Franse francs gingen op aan een gedeelde croque monsieur en toen waren we blut. We zijn naar huis gelift. Toen is mijn liefde voor Parijs ontstaan.’
Mooiste plein van Parijs:
‘Place de la Sorbonne, vooral vanwege de herinnering. Die eerste keer in Parijs zat ik daar vaak aan de rand van de grote fontein, op zoek naar een beetje verkoeling in die warme stad,maar ook in de hoop dat mensen dachten dat ik daar studeerde.’
Wil altijd nog:
‘Een appartement in Parijs.
Maar als dat niet kan, dan graag op maandagochtend negen uur, bij die ene ingang die alleen de insiders kennen, het Louvre in en dan de hele dag rondstruinen. Ik hoef niet per se naar de Mona Lisa (viel de eerste keer al vies tegen), maar ik zou dolgraag nog eens tussen de beelden van Rodin willen slenteren.’