Waarde majesteit queen Elizabeth,
Noem me naïef, maar ik hoop dat u nu naast Philip zit. U met een glas gin met Dubonnet en veel ijs, de prins aan zijn geliefde Boddingtons bier. Herenigd en eindelijk, ik hoop tevreden, terugkijkend op een lang leven. Een leven dat altijd in dienst stond van ‘The Crown’. Een leven waarin u letterlijk tot uw laatste ademtocht koningin bent gebleven.
Natuurlijk ken ik u niet, dat voorrecht is een heel klein clubje gegeven, maar ik meen u wel te ‘weten’. En ik heb het vermoeden dat u na het aanstellen van Liz Truss nog maar een paar dagen geleden dacht: het is goed zo. De derrière van Andrew is gered en afgeveegd, de situatie met Harry en Meghan is nog niet zoals gehoopt, maar met uw levenservaring weet u dat dit wel zal settelen en William en Kate zullen straks de gedroomde koning en prinses zijn. Maar eerst is het aan Charles, en daar heeft u vaak uw twijfels over gehad. Charles die op Gordonstoun (de strenge kostschool waar vader Philip juist goede herinneringen aan heeft) werd geslagen en gepest. Charles die door zijn zus Anne werd gekleineerd, Charles die moest trouwen met Diana en daarover zei dat hij zich voelde alsof hij zat opgesloten in een kooi, dromend van vrijheid, Charles, de miskende en de jaloerse, vooral op Diana. Maar ook de Charles die geloofde en koos voor zijn liefde, die toch bijna eeuwigheidswaarde lijkt te hebben. Uw relatie zou niet zo goed zijn geweest, zo valt te lezen in bijvoorbeeld de biografie van Jonathan Dimbleby, maar u was altijd bezorgd.
In de speech van Liz Truss na uw heengaan vraagt zij het volk expliciet om Charles te steunen, om hem onze loyaliteit en toewijding te geven. ‘Just as much as his mother devoted so much, to so many, for so long.’ U heeft het zo goed gedaan dat we als dank een beetje lief voor Charles moeten zijn. Ik vermoed dat u haar dat heeft gevraagd. Of ingefluisterd. En toen de verse prime minister achterwaarts uw kamer uit schuifelde en u nog een keer met warmte in de ogen keek wist u dat het goed was. En u ging.
Ik gun het u,
May-Britt Mobach